Zo maar wat cijfers over windenergie
Wat brengt een windmolen, het belangrijkste argument voor plaatsing
is: rendement. En dat is natuurlijk een uitstekende basis voor de opzet van
windparken. Sluit ik me vervolgens aan bij de argumenten die oud-minister
Verhagen hiervoor hanteert [1]: als
windmolens het hele jaar continu op vol vermogen draaien, dan zijn dat 24 × 365
= 8.760 vollasturen.
Een windpark met 5 MW zou theoretisch dan 43.800 megawattuur
(MWh) produceren. Het aantal vollasturen per jaar bereikt op land ruwweg een
gemiddelde van 2200 uur, een rendement dus van ~25% als we alleen naar de tijd kijken.
Windmolens gaan ook regelmatig stuk, behoeven geregeld onderhoud. De werkelijke productie ligt daarmee lager dan deze magere
25%. De Tweede Kamer geeft gebruikelijk een wat optimistischer
beeld: 2650 uur, ofwel 30%.
De planMer van Fryslân is nog optimistischer: volgens de
provinciale adviseurs is het aantal vollasturen in alle redelijkheid op te
hogen tot 3000 uur per jaar [2].
De fabrikanten zijn wat bescheidener in hun aangeven: zij
stellen dat de vollasturen door modernisering wel wat hoger kunnen zijn dan de
gebruikelijke 2000 uur.
Nemen we de realistische cijfers, dan is de productie van
een 5 MW molen is dus grofweg 43.800:4=10.950MWh.
Inpassing van windmolens in het elektriciteitsnet is zeer
kostbaar. Wisselvalligheid van wind noodzaakt bestaande energiecentrales op
fossiele brandstoffen heel snel bij of af te schakelen op dit energieaanbod. De inefficiëntie, het verlies dus, van door dit gebrek aan
afstemmingsmogelijkheden bedraagt ca 2 tot 3%. Merkwaardig is dat er wel een eis is ten aanzien van het op
te stellen vermogen, maar geen eis aan het af te leveren vermogen, anders dan 16%
politiek hernieuwbare energie. Het rendement is dus volstrekt onbelangrijk; alleen de
hoeveelheid molens telt!
De specifieke opbrengst [3] per
kWh/m² ligt voor een molen van 850 kW en een van 3,0 MW bedraagt 4000 tot 4600
kWh/m². Dan blijken productiekerntallen voor kleine en grote
windmolens van dezelfde grootteorde te zijn, gelet op de levenscyclus. In
gewoon Nederlands: kleine windmolens zijn net zo effectief als grote.
Samengevat: de Pingjumer aanpak is weliswaar politiek niet
correct, maar economisch trefzeker. De minister ziet heel duidelijk dat windenergie flink
duurder is dan fossiele energie. Deze kW prijs uit gas of kolen is ongeveer 5 ct. Wind op land: kosten per kilowatt in Nederland bedragen
ongeveer 10 ct per kWh, op zee zelfs 15ct/kWh. Duitsers betalen voor windenergie 25ct/kW en wij
zullen ca 22ct/kW betalen. De kW prijs van energie gewonnen uit gas of kolen is
ongeveer 5 ct.
Daartegenover staat het opstalrecht van een windmolen: het
levert jaarlijks ca €80.000,- op zonder kosten van onderhoud. Belangrijk voor opstelling van molens is de financiering. Er
zijn voorstellen dat pensioenfondsen met wat minder winst, ondanks hun krapte,
deze investering wel op zich kunnen nemen.
De politieke stelt: windenergie moet, dus ambtenaren kunnen
niet anders. Windmolens halen echter bij lange na niet de voordelen, die ons
worden voorgehouden, aldus prof.ir.R.W.J.Kouffeld (TUD).
Natuurlijk is er technisch veel bereikt, maar op de vraag of
grootschalige inzet van windmolens werkelijk de CO2 uitstoot inperkt,
is de stelling vanuit de technisch-wetenschappelijke invalshoek klip en klaar:
niet doen.
Een recent parlementair onderzoek van 200 pagina’s stelde
vast dat de beste methode de CO2-belasting te verlagen, ligt in het
efficiënter omgaan met energie. Hoe schokkend is dit!
Maar de conclusie blijft dat kijken in een spiegel vol
raadselen hier voldoende is voor een beslissing over een mega-investering en
tevens een jaarlijkse mega-subsidie. Duitsers subsidiëren dit met €4mld
per jaar, en in Nederland ligt dit bedrag rond de €1 mld.
Resumerend: bankiers een bonus, projectontwikkelaars een
windmolen.
ir. Wouter Vogelesang
is gespecialiseerd in lasertechnologie en adviseur voor
bijzondere technische automatiseringen, woonachtig in Schettens
[1] vrij
naar Technisch Weekblad no 46, blad 9
[2] planMER, hstk 5.8
[3] Renewable and Sustainable Energy
Reviews 13 (2009) 2653-2660; R.H. Crawford, University of Melbourne, Australia